|
|
|
|
|
Rob Slotemaker
De laatste 'alleskunner'
In de geschiedenis van de Nederlandse autosport was Rob Slotemaker de laatste ‘omnivoor’, een ‘alleskunner’ die in vrijwel elke discipline thuis was. Op feestjes mocht hij graag pokeren en goochelen, bij voorkeur goochelde hij dingen weg. Maar ook met auto’s kon hij goochelen, hij haalde er onnavolgbare capriolen mee uit.
Zijn vader maakte als rechter deel uit van de Hoge Raad, de appel viel in huize Slotemaker dus behoorlijk ver van de stam. Slotemaker senior vond het maar niets, zo’n slipschool, was überhaupt niet zo ingenomen met de levensstijl van zijn zoon. Tegen de advocaat die hem na een ‘akkefietje’ zou verdedigen, zei sr.: ‘Laat die jongen maar zweten’.
Zijn afkomst werd verraden door zijn spraak. Hij bleef met een enigszins ‘bekakt’ accent spreken. In een lange zin verslikte hij zich wel eens. Ondanks het feit dat hij een pure professional was, genoot ‘Sloot’ van elke race- en rallykilometer, van elke slip en tegenslip.
Kenners geven vaak als hun mening dat Slotemaker in geen enkele klasse de top heeft gehaald omdat hij zijn carrière te veel heeft versnipperd. Hij stapte, zonder met zijn ogen te knipperen, van een DAF 33 in een Porsche 904 GTS en andersom.
Onder de Moerdijkbrug door
Zijn eerste ‘bevlieging’ was vliegen. Naar verluidt had hij eerder een vliegbrevet dan een rijbewijs. In Amerika kreeg hij zijn opleiding tot luchtmachtpiloot, waarbij het zijn instructeurs opviel dat ‘de blonde god’ geen enkele vrees kende. Dat bleek opnieuw toen hij met een straaljager onder de Moerdijkbrug doorvloog. Hij werd naar Nieuwersluis gestuurd en keerde, na zijn vrijlating, de militaire vliegerij de rug toe.
Na zijn terugkeer in de burgermaatschappij begon hij op een zijweg van het circuit in Zandvoort Rob Slotemaker’s Anti-Slipschool, die nog bestaat en nu onderdeel is van de Interstate Groep. Door Maus Gatsonides werd hij geïntroduceerd in de internationale rallysport, op Zandvoort begon hij met bescheiden middelen te racen.
In de Nederlandse autosport is Rob levenslang het ‘enfant terrible’ gebleven. Hij lag altijd wel met een aantal ‘bobo’s’, teammanagers, collega-coureurs en ga zo maar door overhoop. Het conflict met Ben Pon, toen beiden uitkwamen voor het Racing Team Holland, na het beroemde ‘Verraad van Monza’ in 1964, bleef zich eindeloos voortslepen.
Als ‘zondagskind’ leefde hij altijd een beetje onder en boven de wet. Door zijn jongensachtige flair, zijn markante kop en zijn helderblauwe ogen kon hij met een stalen gezicht de meest verschrikkelijke dingen zeggen zonder dat mensen er aanstoot aan namen. Zijn wagenbeheersing was fenomenaal. Bij de opnamen van de film ‘Le Mans’ op het gelijknamige circuit met in de hoofdrol Steve McQueen, verbaasde hij de Amerikanen door de raceauto’s op een spekgladde baan bij hoge snelheid precies daar te krijgen waar de regisseur ze wilde hebben.
Het ging ook wel eens fout. Een lange stoet total losses loopt als een rode draad door zijn race- en rallyleven. En altijd bleef Rob ongedeerd. Tot die bewuste zondag. In een onbelangrijke race op Zandvoort slipte de slipkoning op een plas olie, knalde met zijn Chevrolet Camaro tegen een stilstaande raceauto en overleed ter plekke. Had hij bij zijn voorlaatste race op Francorchamps zijn nekwervels al ernstig beschadigd? Of ging het om het verhaal van de tuinman en de dood, waarvoor men wel kan vluchten maar die men niet kan ontlopen?
Gijs van Lennep, die in het ‘vijandig’ kamp vertoefde, herinnert zich dat hij Slotemaker voor die laatste race op de galerij tegenkwam. ‘Sloot’ knikte hem vriendelijk toe en keek hem recht aan. ‘Dag Gijs’. ‘Dag Rob’. Voorbode van een afscheid.
|
|
|
|
|
|
|